Beurskoersen en toeval, deel 1
Hieronder ziet u een willekeurige grafiek van het verloop van de koers van een aandeel: het lijkt op een rit in de Ronde van Frankrijk met verschillende cols van eerste categorie of zwaarder. Na blijkbaar onstuitbare ups volgen al even dramatische downs.
In het artikel Bachelier: beurskoersen verklaard hadden we het over de Franse wiskundige Louis Bachelier (1870−1946) die aantoonde dat de koers van een aandeel ‘rondwandelt’. We vergeleken de koersschommelingen met de manier waarop een minuscuul partikeltje (een stuifmeelkorrel of een koolstofdeeltje in Oost-Indische inkt) heen en weer schiet in water. De watermoleculen geven het partikeltje nu en dan een por, die het in om het even welke richting wegstoten.
Ongeveer op dezelfde manier reageren aandelenkoersen op informatie in de media, van banken, makelaars enzovoort. Dat toont aan, hoe moeilijk het is, te voorspellen wat een aandeel zal doen morgen, volgende week of volgend jaar.
Dit soort voorspellingen brengt ons heel dicht in de buurt van het domein van de kansrekening, die haar wortels heeft in het midden van de 17de eeuw, toen een Franse ridder keer op keer pech had bij het dobbelen.
De ridder in kwestie heette Antoine Gombaud (1607−1684) maar was beter bekend met zijn titel Chevalier de Méré. Zoals we al aanhaalden waagde hij graag een gokje onder vrienden, maar het stoorde hem, dat hij niet kon voorspellen wanneer na het werpen van bij voorbeeld een aantal keer een 6 opnieuw de 6 ogen van boven zouden komen te liggen.
Tot zijn kennissenkring behoorde een beroemdheid, nl. Blaise Pascal (1623−1662), een veelzijdige geleerde met grote faam op het gebied van de wis- en natuurkunde, de filosofie en de theologie. Aan hem danken we een reeks meetkundige ontdekkingen en stellingen (o.m. over de kegelsneden, waaruit je para- en hyperbolen en nog meer van dat fraais kan afleiden). Ook de wet van Pascal (evenredige verdeling van de druk van een vloeistof, leuk als je iemand wilt natspuiten met je waterpistool) is zijn ontdekking. Verder knutselde hij een mechanische rekenmachine in elkaar, een verre voorloper van de computer, waarmee je vlot (nou ja) kon optellen en aftrekken en die zelfs rekening hield met de vele munteenheden (livres tournois, sous, écu, stuivers, penningen enz.) die circuleerden in die tijd.
Toen Pascal vernam met welke problemen zijn ridderlijke vriend worstelde, nam hij contact met zijn maatje Pierre de Fermat (1601−1665), een krak in de wiskunde en bekend van zijn befaamde stelling, die na meer dan twee eeuwen (in 1994) bewezen werd door de Britse wiskundige Andrew Wiles.
Met zijn drieën kwamen ze tot een theorie, die ze de Kansrekening noemden. In het kort komt het erop neer, dat je een verwachte waarde (aantal ogen van een dobbelsteen, prijs van zak graan, waarde van een onroerend goed) niet exact kunt voorspellen, maar dat ze bepaald wordt door een aantal variabelen, die tot op zekere hoogte te berekenen zijn. In het geval van dobbelen is dit relatief eenvoudig (je hebt met één steen altijd 1 kans op 6 om juist te zijn). Als het gaat over de prijs van graan, dan wordt het al wat complexer. Hier speelt dan niet alleen de wet van vraag en aanbod, maar ook het weer, sociale (on)rust, militaire gebeurtenissen enz. doen hun duit in het zakje.
De kansrekening, het geesteskind van een dobbelende ridder, een veelzijdige geleerde en een wiskundige bolleboos, is de basis van het hedendaagse risicobeheer en de moderne financiën.
Ook aan de overzijde van het Kanaal was er in de 17de eeuw belangstelling voor kansberekening. Zo was er de astronoom-fysicus Edmund Halley (1656−1742), de onderzoeker van een fameuze komeet die naar hem is genoemd en die ons elke 76 jaar een bezoekje komt brengen. Dus afspraak in 2061 om het fenomeen te bewonderen.
Edmund Halley hield zich ook bezig met meer aardse zaken, zoals het opstellen van tabellen met de levensverwachting van de bevolking per leeftijdsgroep, activiteitsgebied enz. Om tot zijn cijfers te komen, baseerde Halley zich op methodes van kansberekeningen zoals zijn tijdgenoten Pascal, de Méré en de Fermat die hadden uitgeknobbeld.
Halley was een regelmatige bezoeker van een Londens koffiehuis, gerund door een zeker mijnheer Edward Lloyd (gestorven in 1713). In die dagen speelden koffiehuizen een bijzondere rol in het zakenleven. Trouwens, in die etablissementen kon je nog geen space cake bestellen bij je kopje koffie en in je stopte je pijp met pure tabak. Zoals we in Een short-story vermeldden, verschenen in 1698 in dergelijke koffiehuizen de eerste tabellen met quoteringen van aandelenkoersen. De heer Lloyd had zijn klant Halley al enkele malen aan het woord gehoord over zijn berekeningen van de levensverwachting en dat bracht hem op een idee. Hij startte een verzekeringsmaatschappij en berekende zijn premies aan de hand van Halley’s cijfers. Of Halley ooit hiervoor beloond is, weten we niet. Zeker is, dat Lloyd succes had met zijn levens- en maritieme verzekeringen. Tot vandaag is Lloyd’s een begrip, niet alleen als verzekeringsmaatschappij maar ook via het ISO-kwaliteitscertificaat.
We blijven nog even rondhangen in de Londense koffiehuizen. Na het ontstaan ervan rond 1650 in Oxford telde men een halve eeuw later meer dan 2000 van deze gelegenheden in Londen alleen. Ze waren uitgegroeid tot plekken waar van gedachten werd gewisseld en vanwaar kennis en informatie werden verspreid, denk bij voorbeeld aan de aandelenkoersen. Ook werd er wel eens een kaartje getrokken, een dobbelsteentje gerold of op een andere manier gegokt.
In verband met deze laatste activiteit verdiende de wiskundige Abraham de Moivre (1667−1754) een centje bij als officiële statisticus in Slaughter’s Coffee House, waar hij tegen betaling de winstkansen van gokkers uitrekende. Hij was zo goed in zijn werk dat hij in 1697 het lidmaatschap ontving van het wetenschappelijke genootschap Royal Society. Daardoor raakte de Moivre bevriend met de eerder vernoemde Edmund Halley en Isaac Newton (1643−1727), de beroemde natuur- en wiskundige, filosoof, astronoom, theoloog en alchemist.
In 1718 verscheen de Moivres boek ‘The Doctrine of Chance’, dat handelde over de statistische benadering van dobbelen en andere kansspelen.
Uit de samenwerking met Newton kwam de ontdekking voort van de zg. normale curve en zo kwamen ze uiteindelijk tot de klokvormige distributiecurve (ook Gausscurve genoemd) en de hiermee verbonden standaardafwijking, de grondslag van o.m. de statistische benadering van risicomanagement.
Al deze wetenschap kreeg anderhalve eeuw de tijd om te bezinken. En om het Kanaal over te steken, waar we op het einde van de 19de eeuw de Franse Louis Bachelier (1870−1946) op het lijf lopen, de man waarmee we dit artikel zijn begonnen.
Deze in zijn tijd miskende figuur heeft de basis gelegd voor de hedendaagse statistiek- en kansberekening en heeft bijgedragen tot Einsteins verklaring van de Brownse beweging, die heeft geleid tot het ontstaan van de moderne wetenschappelijke inzichten. Hij mag ook beschouwd worden als de inspirator van technische analisten en al wie inzicht zoekt in de mechanismen die de beurskoersen zigzaggend voortstuwen, zoals een stofje in water.
In een volgend artikel over beurskoersen en toeval gaan we het hebben over 20ste eeuwse inzichten en ontdekkingen in dit verband.
Jan Van Besauw
Publicist voor US Markets
17 augustus 2007.
Ondergetekende is een gepensioneerde marketing manager. Hij schrijft voor US Markets o.m. columns, nieuwsberichten en artikels over uiteenlopende onderwerpen.
Reacties kunt u sturen naar: jan@usmarkets.nl